Deel 1 —
Wat eist God in het zesde, zevende en achtste gebod?
In het zesde dat we onze naasten niet zullen kwetsen, haten of vijandig tegenover hen zullen zijn, In het zevende, dat we zuiver en trouw behoren te leven In het achtste, dat we niets wat een ander toebehoort het zonder toestemming tot ons nemen, In het zesde dat we onze naasten niet zullen kwetsen, haten of vijandig tegenover hen zullen zijn, maar geduldig en vredelievend en zelfs nastreven om onze vijanden lief te hebben. In het zevende, dat we ons onthouden van hoererij en zuiver en trouw leven, zowel in het huwelijk of in het leven als alleenstaande, en alle (gedachten tot) onzuivere handelingen, blikken, woorden, gedachten of verlangens zullen vermijden. In het achtste, dat we niets wat een ander toebehoort zonder toestemming tot ons nemen, en niemand iets goeds onthouden om er alleen zelf van te profiteren.
Want dit: U zult geen overspel plegen, u zult niet doden, u zult niet stelen, u zult geen vals getuigenis geven, u zult niet begeren, en welk ander gebod er ook is, wordt in dit woord samengevat, namelijk hierin: U zult uw naaste liefhebben als uzelf.
Want dit: Gij zult geen overspel doen, gij zult niet doden, gij zult niet stelen, gij zult geen valse getuigenis geven, gij zult niet begeren; en zo er enig ander gebod is, wordt in dit woord als in een hoofdsom begrepen, namelijk in dit: Gij zult uw naaste liefhebben gelijk uzelven.
Romeinen 13:9